Het AC-gewricht is het gewricht tussen het Acromion (= deel van het schouderdak) en de Clavicula (= sleutelbeen). De gewrichtsuiteinden zijn bedekt met kraakbeen en tussen beide uiteinden bevindt zich een discus (=soort meniscus). Rondom is er een stevig kapsel en het sleutelbeen wordt bovendien nog gestabiliseerd door twee gewrichtsbanden tussen het coracoïd (=deel van het schouderblad) en het sleutelbeen. De beweging in dit gewricht is beperkt en gebeurt vooral wanneer de arm boven de 90° beweegt.
Een AC-luxatie ontstaat meestal door een rechtstreeks trauma op de schouder (bv. een val op de schouder met de arm langs de zijde). Men onderscheidt een zestal types van luxaties, volgens de ernst van de letsels (Rockwood-classificatie).
De diagnose wordt gesteld door het klinisch onderzoek (locale drukpijn, hoogstand van het sleutelbeen en het ‘pianotoetsteken') en een RX-opname
Meestal kan een AC-luxatie conservatief (dit wil zeggen zonder operatie) behandeld worden: een draagdoek gedurende enkele weken volstaat voor type 1, 2, en soms ook type 3-luxaties. Sommige type 3-luxaties en het meeste type 4, 5 en 6-luxaties worden operatief behandeld.
Bij de operatieve behandeling wordt het sleutelbeen opnieuw op zijn plaats gezet. Bij de meeste type 3-luxaties kan dit via een kijkoperatie (arthroscopie) maar moet dit best binnen de 2 weken na het ongeluk gebeuren. Hierbij zal door middel van enkele draden en 2 plaatjes het sleutelbeen terug naar zijn oorspronkelijke positie gebracht worden (zie afbeelding). Voor type 4, 5 en 6-luxaties is vaak een open ingreep noodzakelijk.
Na een chirurgische ingreep voor een AC-luxatie krijgt men meestal drie weken een draagdoek. Pendeloefeningen zijn in de weken na de ingreep vaak aan te bevelen, maar het heffen en opheffen van de arm boven de schouderhoogte is tijdens de eerste zes weken absoluut uit den boze. Vaak wordt fysiotherapie voorgeschreven.