De schouder vormt de verbinding tussen de bovenarm en het schouderblad. De schouder is een van de beweeglijkste gewrichten in ons lichaam. Daardoor kunnen we onze armen in allerlei richtingen bewegen en draaien. Een samenspel van botten, spieren, pezen, bindweefsel en een elastisch gewrichtskapsel garandeert zowel die beweeglijkheid als de nodige stabiliteit.
De schouder bestaat in feite uit niet één, maar uit drie gewrichten. Het schoudergewricht of glenohumerale gewricht wordt gevormd door de bovenarm (humeruskop of caput humeri) en het schouderblad (glenoïd of cavitas glenoidalis). Dit schoudergewricht is een kogelgewricht. Een tweede gewricht wordt gevormd door het sleutelbeen (clavicula) en het dak van het schouderblad (acromion). Dit heet het acromioclaviculaire gewricht (AC-gewricht). Het laatste en derde gewricht is een glijgewricht, waarbij het schouderblad (scapula) over de achterzijde van de borstkas (thorax) beweegt, het scapulothoracale gewricht.
Het schouderdak bestaat uit twee benige uitsteeksels van het schouderblad; het acromion en het ravenbekuitsteeksel (processus coracoideus), met daar tussenin een ligament dat als een tentdak over de schouder is gespannen; het coracoacromiaal ligament.
Omdat de kop van de schouder veel groter is dan de kleine gewrichtskom is de schouder een zeer beweeglijk gewricht. Deze grote beweeglijkheid gaat echter ten koste van de gewrichtsstabiliteit. 50% van alle gewrichtsluxaties vindt namelijk plaats ter hoogte van de schouder. Om de kom en de kop beter op elkaar te laten aansluiten en de stabiliteit van de schouder te vergroten is er een kraakbeenring (labrum) rondom de gewrichtskom. Daarnaast fungeert het labrum ook als aanhechtingsplaats voor verschillende pezen en gewrichtsbanden.
Het gewrichtskapsel zorgt eveneens voor stabiliteit. Dit bestaat uit bindweefsel en hecht aan ter hoogte van de buitenzijde van het labrum. Het gewrichtskapsel is op enkele plaatsen verdikt door middel van ligamenten (bindweefselbanden). Het kapsel is aan de binnenzijde bekleed met synovia (gewrichtsslijmvlies).
Voor de bewegelijkheid en stabiliteit van de schouder zijn vele spieren nodig. De belangrijkste voor de stabiliteit zijn de vier rotator cuff spieren. Deze spieren en hun pezen bieden actieve stabiliteit en helpen met de draaibewegingen van de bovenarm.
De rotator cuff bestaat uit 4 spieren:
• De musculus subscapularis aan de voorzijde van het schoudergewricht en zorgt voor het naar binnen toe draaien van de bovenarm (endorotatie).
• De musculus supraspinatus aan de bovenzijde van het schoudergewricht en zorgt voor het omhoog brengen van de bovenarm (abductie).
• De musculus infraspinatus aan de achterzijde van het schoudergewricht en zorgt voor het naar buiten toe draaien van de bovenarm (exorotatie).
• De musculus teres minor aan de onderzijde van het schoudergewricht en zorgt evenals de musculus infraspinatus voor het naar buiten toe draaien van de bovenarm (exorotatie).
Andere belangrijke spieren zijn de deltoideus-spier, de biceps en de trapezius-spier. Deze spieren vormen de contouren van de schouder.
De slijmbeurzen rondom de schouder zorgen ervoor dat de spieren gemakkelijk over de uitstekende botdelen kunnen glijden. De belangrijkste slijmbeurs in de schouder is de slijmbeurs tussen het dak van het schouderblad en de kop van de bovenarm (bursa subacromialis). Als de bovenarm in de kom beweegt dan glijden de rotator cuff spieren onder dit dak, de slijmbeurs zorgt ervoor dat dit zonder wrijving gebeurt.
De schouder bestaat in feite uit niet één, maar uit drie gewrichten. Het schoudergewricht of glenohumerale gewricht wordt gevormd door de bovenarm (humeruskop of caput humeri) en het schouderblad (glenoïd of cavitas glenoidalis). Dit schoudergewricht is een kogelgewricht. Een tweede gewricht wordt gevormd door het sleutelbeen (clavicula) en het dak van het schouderblad (acromion). Dit heet het acromioclaviculaire gewricht (AC-gewricht). Het laatste en derde gewricht is een glijgewricht, waarbij het schouderblad (scapula) over de achterzijde van de borstkas (thorax) beweegt, het scapulothoracale gewricht.
Het schouderdak bestaat uit twee benige uitsteeksels van het schouderblad; het acromion en het ravenbekuitsteeksel (processus coracoideus), met daar tussenin een ligament dat als een tentdak over de schouder is gespannen; het coracoacromiaal ligament.
Omdat de kop van de schouder veel groter is dan de kleine gewrichtskom is de schouder een zeer beweeglijk gewricht. Deze grote beweeglijkheid gaat echter ten koste van de gewrichtsstabiliteit. 50% van alle gewrichtsluxaties vindt namelijk plaats ter hoogte van de schouder. Om de kom en de kop beter op elkaar te laten aansluiten en de stabiliteit van de schouder te vergroten is er een kraakbeenring (labrum) rondom de gewrichtskom. Daarnaast fungeert het labrum ook als aanhechtingsplaats voor verschillende pezen en gewrichtsbanden.
Het gewrichtskapsel zorgt eveneens voor stabiliteit. Dit bestaat uit bindweefsel en hecht aan ter hoogte van de buitenzijde van het labrum. Het gewrichtskapsel is op enkele plaatsen verdikt door middel van ligamenten (bindweefselbanden). Het kapsel is aan de binnenzijde bekleed met synovia (gewrichtsslijmvlies).
Voor de bewegelijkheid en stabiliteit van de schouder zijn vele spieren nodig. De belangrijkste voor de stabiliteit zijn de vier rotator cuff spieren. Deze spieren en hun pezen bieden actieve stabiliteit en helpen met de draaibewegingen van de bovenarm.
De rotator cuff bestaat uit 4 spieren:
• De musculus subscapularis aan de voorzijde van het schoudergewricht en zorgt voor het naar binnen toe draaien van de bovenarm (endorotatie).
• De musculus supraspinatus aan de bovenzijde van het schoudergewricht en zorgt voor het omhoog brengen van de bovenarm (abductie).
• De musculus infraspinatus aan de achterzijde van het schoudergewricht en zorgt voor het naar buiten toe draaien van de bovenarm (exorotatie).
• De musculus teres minor aan de onderzijde van het schoudergewricht en zorgt evenals de musculus infraspinatus voor het naar buiten toe draaien van de bovenarm (exorotatie).
Andere belangrijke spieren zijn de deltoideus-spier, de biceps en de trapezius-spier. Deze spieren vormen de contouren van de schouder.
De slijmbeurzen rondom de schouder zorgen ervoor dat de spieren gemakkelijk over de uitstekende botdelen kunnen glijden. De belangrijkste slijmbeurs in de schouder is de slijmbeurs tussen het dak van het schouderblad en de kop van de bovenarm (bursa subacromialis). Als de bovenarm in de kom beweegt dan glijden de rotator cuff spieren onder dit dak, de slijmbeurs zorgt ervoor dat dit zonder wrijving gebeurt.